Hoewel in de tachtig, bleef ze ervoor strijden dat artsen de onder haar ingevoerde wetgeving ook zo toepasten zoals hij bedoeld was. Zij was het die vorig jaar bij minister Schippers van Volksgezondheid aandrong op onderzoek naar de toepassing van artikel 2 lid 2 van de Euthanasiewet. Het is het wetsartikel dat bepaalt dat de schriftelijke wilsverklaring leidend is als de patiënt niet meer in staat is zijn stervenswens te uiten.
Artsen dienden dat wetsartikel toe te passen, vond Els Borst, en niet de weg te volgen van artsenorganisatie KNMG, die altijd nog een bevestiging in woord en gebaar van de euthanasiewens wil. Borst begreep het ongemak van de artsen, maar vond de wet duidelijk genoeg. Het was op haar initiatief dat de minister een commissie instelde die onderzoekt hoe het wetsartikel moet worden toegepast.
Het tekent de betrokkenheid van Els Borst bij ‘de goede dood’. Ze was erelid van de NVVE en lid van de Adviesraad van de Stichting Levenseindekliniek. In beide rollen liet ze zich gevraagd en ongevraagd horen, niet bang ook tegen de hoofdstroom in te roeien. Zo vond ze dat alleen artsen de medische middelen mogen aanreiken bij hulp bij zelfdoding, waar de NVVE dat recht juist ook aan leken wil geven.
Die betrokkenheid kwam voort uit een leven lang werken in de gezondheidszorg, met het ministerschap als hoogtepunt. Maar dat was het niet alleen. Haar man Jan overleed in 1988 na zeven jaar aan botkanker te hebben geleden. Hij had een euthanasieverzoek ingediend bij zijn internist en overleed in alle rust met Els en hun drie kinderen aan hun bed.
Borst was als vice-voorzitter van de Gezondheidsraad lid van de commissie-Remmelink, die na onderzoek concludeerde dat er jaarlijks duizend actieve gevallen van levensbeëindiging niet werden gemeld. Het bracht het kabinet tot het besef dat er een wet moest komen die artsen van strafvervolging vrijwaarde, wilden ze hun stervenshulp voortaan melden. Borst werd in 1994 zelf minister van Volksgezondheid, en nam zelf het voortouw in de strijd voor legalisering van euthanasie. Uiteindelijk kwam de wet er in 2002.
In haar post-politieke leven droeg ze de overtuiging uit dat de Euthanasiewet, hoewel eigenlijk geschreven voor artsen, er vooral was voor de patiënt. "Ze was overduidelijk van mening dat de patiënt centraal stond, niet de arts’’, zegt Steven Pleiter, directeur van de Levenseindekliniek. "Tegelijkertijd drong ze er ook op aan dat we zoveel mogelijk de samenwerking zochten met die artsen.’’
Voor NVVE-directeur Petra de Jong was Els Borst vooral iemand die je altijd kon bellen als er iets was. "Het was een heel warm, integer en betrokken iemand. Iemand van wie mensen hielden. Je kon haar altijd bellen: hoe pak ik dit aan? En zo’n telefoontje was ook nooit voor niks.’’
De laatste jaren bleef Els Borst veelvuldig op de voorgrond treden bij debatten en discussies over de euthanasiepraktijk. Geestelijk nog even spitsvondig en scherp als voorheen, lichamelijk toch steeds breekbaarder ogend. Ze weet het zelf aan de bestraling die volgde op de borstkanker die enkele jaren geleden bij haar werd geconstateerd. Daarvan herstelde ze nooit volledig.
Zelf had Els Borst ook een euthanasieverklaring liggen. In een interview met Trouw vertelde ze dat het gewoon een handgeschreven papiertje is, voor zowel de huisarts als haar kinderen. "Ik wil niet eindigen als een zwaar demente vrouw die haar kinderen niet herkent’’, zei ze. En: "Het mooiste is natuurlijk toch om gewoon te sterven.’’ Aan een longonsteking bijvoorbeeld, voegde ze er aan toe. Het liep anders.